De Amerikaanse Indianen: geschiedenis en cultuur (deel 5)

De Dakota/Sioux-samenleving

De Dakota's worden door de blanken Sioux genoemd. Een groot en machtig volk dat over een uitgestrekt gebied heerste. Het gebied reikte vanaf de rivier de Missouri tot aan de Big Horn Mountains (Wyoming) en Nebraska in het noorden en tot Noord-Dakota. Dit gebied maakte deel uit van de Grote Vlakten: een enorme grasvlakte die alleen af en toe onderbroken werd door lage heuvels en ravijnen, waarin wilgen, populieren, berken en wilde kersen langs de beken groeiden.

De Dakota`a waren nomaden, hun nederzettingen waren niet blijvend, ze verplaatsten hun kampen in navolging van de seizoenen. In de zomer volgden ze de bizons en in de winter zetten ze hun kring van tipi`s in de beschutte valleien op. Ze jaagden dan op prooien zoals herten en konijnen. Tot de Dakota behoorden vele stammen die elk uit kleinere groepen bestond die in hetzelfde dorp leefden en elkaar hielpen. Er was in het midden een grote ruimte. Die grensde aan een meer of rivier, waar het dorpsleven zich afspeelde. Een dorp met 20 of 30 tipi`s was een groot dorp. Een Dakotakamp leek altijd op een drukke vrolijke bijenkorf waar kinderen speelden, en volwassenen hun werk deden. Eén keer per jaar, in de zomer, kwamen de verschillende groepen van een stam bij elkaar op de vlakte.

De Dakota / Sioux samenleving en levensonderhoud

In een Indiaanse samenleving was er sprake van vaste rollen/taken voor mannen, vrouwen en kinderen, oud en jong, waardoor het leven in een gemeenschap zo geordend en goed mogelijk verliep.

De rol van de vrouw

Dakotavrouwen moesten hard werken. Eén van hun belangrijkste, maar zwaarste en saaiste taken was het schoonmaken van huiden, maar gelukkig konden ze het buiten en samen doen. De eerste stap was het vastpinnen van de huis aan de grond en het afschrapen van stukjes vlees en kraakbeen. Wanneer de huid helemaal glad was, werd ze twee dagen geweekt waarna ze zacht genoeg was voor de laatste behandeling. De huid werd dan strak op een houten geraamte gespannen en ingewreven met een mengsel van vet en lever. Daarna werd de huid gedroogd.

Tipi

Deze huiden werden gebruikt voor het opzetten van een tipi. Een tipi opzetten is een hele klus die volledig werd overgelaten aan de vrouwen. Men gebruikte voor het geraamte 3 of 4 meter lange ontschorste takken van dennen of populieren. Ze werden bij de top samengebonden; de andere uiteinden werden scherper gemaakt en als een waaier in de grond gestoken. De bedekking bestond uit schoongemaakte bizonhuiden, die in een bepaalde vorm werden gesneden en aan elkaar genaaid tot een halve cirkel. Meestal gebruikten men 15 tot 16 huiden.

De ingangsopening werd uitgesneden met daarboven twee flappen genaamd ‘de oren’, die als een soort schoorsteen fungeerden voor de rook van de haard. De stand van de oren werd op de windrichting afgestemd zodat er voldoende lucht in en uitstroomde. Als het sneeuwde of regende, konden ze via twee uitwendige stokken gesloten worden. De bedekking werd met korte pennen aan de grond vastgemaakt en aan de binnenkant werden ook huiden opgehangen om de vochtigheid binnen te houden. De ingang werd ook afgesloten met een huid die soms aan een geraamte hing. De ingang was altijd oostwaarts naar de opkomende zin gericht.

De tipi was praktisch en handig voor nomaden, snel af te breken en weer op te zetten. Door hun kegelvorm was het in de zomer koel en in de winter warm.

Bijdrage aan de voedselvoorziening

De meisjes en vrouwen kookten, ze sneden het vlees van gedode dieren in repen. Dit vlees werd gerookt of gedroogd in de zon. Dit vlees werd door de dakota papapuze genoemd, werd in hertenleer gewikkeld en verpakt in een parfleche, een leren bewaarzak. Naar behoefte konden er stukken afgesneden en gekookt of geroosterd worden.

De meisjes en vrouwen verzamelden voornamelijk planten en bessen. Ze werden vervoerd in leren zakken op een kleine travois die getrokken werd door honden, de enige huisdieren voor de komst van de paarden. Verder waren favoriet, kruisbessen, kersen en aardbeien. Er groeiden op de prairie ook veel wortels en knollen, zoals wilde rapen, uien en aardappels, die door vrouwen met een stok werden uitgegraven.

Kind zijn in een Dakota-kamp

Kinderen waren een Geschenk van de Grote Geest, de kindersterfte was hoog en daarom werden de kinderen dankbaar ontvangen verzorgd en beschermd.

De kinderen kregen vier dagen na hun geboorte een naam dat in een droom hun vader of moeder was ingefluisterd. Deze naam was niet hun definitieve naam en enige naam. Het kind kreeg ook een geheime naam om boze geesten te misleiden. Als het kind ouder was kon hij een eigen naam gebruiken die zijn beschermgeest aan hem onthuld had en ook bijnamen die met lichamelijke kenmerken of bepaalde daden te maken hadden.

De kinderen kregen drie tot vier jaar lang moedermelk omdat er geen dierlijke melk voorradig was. In deze periode konden dan ook geen broers en/of zussen geboren worden, de kinderen voelden zich het middelpunt van de familie. De ouder gebruikten liever geen lijfstraffen, maar voedden hun kinderen op met woorden en goede voorbeelden.

Kinderen hadden een rustige en beschermde jeugd en zowel jongens als meisjes mochten door het kamp dwalen, in de rivier zwemmen en de buurt verkennen. Jongetjes (en ook vaak meisjes) lieten hun agressie de vrije loop tijdens felle, ruwe wedstrijden en waren net zo enthousiast als de volwassenen tijdens de jacht of het oorlogspad. Boogschiet- en hardloopwedstrijden, paardrennen, worstelen, zwemmen en balsporten benadrukten het belang van winnen en verzorgden ervoor dat de kinderen vaardigheden verwierven waar hun leven later van af zou kunnen hangen.

Jongens werden meestal door de ouderen mannen geleerd hoe ze een boog moesten maken en gebruiken. De eerste keren mochten ze jagen op klein wild als eekhoorns, konijnen, ganzen, eenden en ander vogels.

Meisjes speelden met poppen en doen dagelijkse situaties na: ze leren door te kijken wat hun moeders doen. Door het maken van een kleine tipi raken ze vertrouwd met een activiteit die een Dakota-vrouw moet beheersen.

De rol van de man

Mannen werden als kleine jongen opgevoed om een goede jager en krijger te zijn, zoals eerder vernoemd werd hun al op jonge leeftijd geleerd hoe ze een boog moesten maken en gebruiken en via spel en sport werden ze voorbereid op oorlog en jacht.

Kortom, mannen zetten valstrikken in het bos voor pelsdieren, jaagden, zorgden voor de paarden, bewaakten het gebied of waren aan het vechten. Of ze zaten aan het rand van het kamp wapens te maken die door vrouwen niet aangeraakt mochten worden. Goede kersenhouten pijlen en stevige bizonleren schilden verloren hun magische werking als ze in vrouwenhanden terechtkwamen.

>>>>> Vervolg: Meer over de Dakota's >>>>>

Terug naar de Geschiedenis van Amerika pagina

Terug naar de AllesAmerika.com homepage